Formaat: 30 x 20 x 8
Thema: Gertrudis en de muizenplaag
Datum: 2017
Gertrudis werd geboren in het jaar 628 als dochter van de Merovingische hofmeier Pippijn I van Landen en Iduberga van Nijvel..
Zij werd al op 12 jarige leeftijd voorbestemd om met de Meroveringerkoning Dagobert te trouwen maar weigerde zij dit omdat ze haar leven aan onze lieve Heer wilde wijden.
Nadat haar vader 12 jaar later overleed, trok haar moeder zich terug uit het leven aan het hof en stichtte een dubbelklooster (mannen- EN het eerste vrouwenklooster in de Nederlanden) te Nijvel, ten zuiden van Brussel.
Gertrudis volgde haar en door haar grote wijsheid en leergierigheid werd ze op zeer jonge leeftijd abdis en stierf al op 33 jarige leeftijd. Zij staat bekend om haar vrijgevigheid en hulp aan armen, wezen en weduwen, haar betoonde gastvrijheid aan pelgrims en reizigers en wordt aangeroepen tegen muizen- en rattenplagen.
De muizen vormen een belangrijke schakel met de heilige Gertrudis en door de eeuwen heen ontstonden vele legenden. Omdat haar feestdag op 17 maart valt, zo rond het begin van de
lente, worden de muizen in verband gebracht met de veldmuizen die weer tevoorschijn komen doordat de akkers weer bewerkt worden.
Sommigen zien de muizen als symbool voor het leven in armoede waar Gertrudis voor had gekozen.
Maar er bestaan ook legenden rondom de muis als symbool voor het onreine, de duivel: de duivel, die net zoals de muis, zich overal een weg weet te banen.
De legende over de prins en de duivel:
Er was eens en prins die over zijn oren verliefd werd op Geertruida en graag met haar wilde trouwen. Echter was zij vastbesloten haar leven geheel te wijden aan het kloosterleven. De hevig verliefde jongeman kon haar niet uit zijn gedachten zetten en verkocht uiteindelijk zijn ziel aan de duivel in de hoop dat die hem zal kunnen helpen alsnog met haar te kunnen trouwen.
Toen de zeven jaren van het pact met de duivel om waren bezocht hij nog een maal Geertruida. Zij bood hem een afscheidsdrank aan, die hij 'ter hare minne' opdronk voordat hij naar de duivel vertrok om zijn contract met hem na te komen.
Deze smeet hem het verdrag in zijn gezicht toen hij achter op het paard Gertrudis zag zitten en volgens de legende heeft zij toen de duivel opgehangen en mocht de prins zijn ziel behouden.
Het schedeltje op dit portretje betreft een mollenschedeltje.
Van links naar rechts:
Het Muuzewater, ook wel Gertrudiswater genoemd
Dit gewijde water werd tegen muizen en ratten in stallen van bijvoorbeeld Maarheeze gesprenkeld en zou ook werken tegen koorts en eczeem.
Deze SintGeertgensminne werd gedronken na een stevige ruzie om het weer bij te leggen en als heildronk voordat men op reis ging.
De drank zou beschermen tegen reisgevaren en is gebaseerd op het verhaal van de verliefde prins.
Tevens werd de Sint-Geertgenminne gedronken op het sterfbed: voor een goede begeleiding tijdens de Laatste Reis: op weg naar het hiernamaals.
Geertrudeprentjes werden in stallen opgehangen waarop de volgende spreuk stond:
Het is heden St. Geertruien dach: dat hier rat noch muys comen mach
Het Doodsbed
Na haar dood werd het doodsbed van Gertrudis een belangrijke ondierenverdelger: de kloosterzusters trokken dit bed door het klooster waarop alle muizen en ratten werden verdreven.
De opvolgster van Gertrudis als abdis liet dit bed in de kerk plaatsen, want al die met haar bed contact maakten, konden rekenen op genezing. Zodoende werd het Gertrudis-bed een belangrijk reliek wat voor vele pelgrims zorgde.
Later werd het bed verplaatst naar de abdij van (zusje) Begga in Andenne.
Bende van Nijvel:
Gertrudis was op zeer jonge leeftijd abdis van het door haar moeder gestichte Klooster van Nijvel.
De Bende van Nijvel slaat in deze zin niet op de misdadige bende uit de jaren '80 maar uit de bende die het gaf om alle braakballen uit elkaar te pluizen teneinde de muizenonderdelen te
verzamelen in de potjes.
Bronnen:
Bedevaartplaatsen in Nederland 2,1998
Gouden Legenden, A. Mulder en M. Carasso, 1997
Beschermheiligen in de Lage Landen,Claes, Claes en Vincke, 2006
Das Grosse Buch der Heiligen, Erna und Hans Melchers 1978